1. Onlangs weer over deze dateering T. Burton-Brown, Studies in Third Mill. History, Londen 1946, 64–66.
2. Zeer zeker heeft de Egyptische kunst menschelijke waarde voor den ontvankelijken beschouwer. Vgl. J. Capart, De Eg. kunst. Haar waarde en hare beteekenis, Kunst h. Bijdr. van het Jaarb. 7 - 939–194r, Antwerpen, 57–67. Nochtans vindt men tai van klassieke archaeologen die pas bij de Grieksche kunst van menschelijke waarde willen spreken. Men denke aan H. Belle, Die Wertung der ägyptischen Kunst, Dia Ant. 3, 1927, 268–286.
3. W. Deonna, Valeur humaine de l’art grec, Au Musée d’Art et d’Histoire (Genève) VIII, 1941, 3–7.
4. W. S. Smith, A Hist. of Eg. Sculpture and Painting in the Old Kingdom,Louden 1946, 38–39, pin. 14–15a.
5. Betere afbeeldingen staan in het opstel van D. Dunham, The Portrait Bust of Prince Ankh-haf, Bull. Mus. Fine Arts Boston XXXVI, 1939, 41–46.